Je moet beginnen met je profielwerkstuk, een belangrijk onderdeel van het eindexamen! Met het profielwerkstuk laat je zien dat je met wat je tot nu toe hebt geleerd zelfstandig een onderzoek kan doen. Maar hoe pak je dat aan? Hoe kies je een onderwerp, hoe doe je onderzoek, hoe werk je het uit? Op deze pagina vind je ideeën en 7 stappen om je op weg te helpen!
In 7 stappen je profielwerkstuk maken
Het kiezen van een onderwerp voor je profielwerkstuk kan lastig zijn. Zeker als je het samen klasgenoten moet maken. En het moet ook nog passen bij een vak uit je vakkenpakket. Het leuke is dat je onderzoek mag doen naar een onderwerp dat je zelf leuk en interessant vindt. Denk dus eens aan je hobby’s, je favoriete schoolvak of wat je later wilt gaan doen. Ga brainstormen: schrijf alles op wat er in je opkomt. Kiezen kan later wel.
Probeer breed te denken. Wat vind je het allerleukst om te doen? Op het eerste gezicht heeft dat misschien wel helemaal niets met school en de vakken te maken. Maar als je out of the box denkt, zie je misschien toch een verband. Vind je het leuk om te gamen, dan kun je misschien onderzoeken welke invloed dat op het eetgedrag heeft. Of als je graag naar films kijkt: vergelijk een boek met de verfilming daarvan. Probeer vooral ook een origineel onderwerp te vinden.
Heb je een onderwerp gevonden of twijfel je nog? Ga op verkenning! Lees bijvoorbeeld wat artikelen over de onderwerpen. Kijk eens op Google of Wikipedia om je te oriënteren en te zien wat er al over het onderwerp bekend is. Vaak krijg je daardoor nog weer nieuwe ideeën.
Je hebt je onderwerp gekozen en nu moet je gaan bepalen wat je precies wilt onderzoeken. Wat is het doel van je onderzoek? Wat wil ik précies weten? Daarvoor ga je één centrale vraag formuleren. De hoofdvraag of onderzoeksvraag.
De hoofdvraag moet niet te globaal zijn. Hoe algemener de vraag, hoe meer informatie je moet verzamelen en onderzoeken. En dat kost tijd!
-
Baken de vraag duidelijk af. Geef bijvoorbeeld specifiek aan welke periode je wilt onderzoeken of welk gebied.
-
Is het wel mogelijk dat je een antwoord vindt op de hoofdvraag? Tot nu toe is het nog niemand gelukt om de honger de wereld uit te krijgen... Je kunt natuurlijk wel suggesties doen of er een oordeel over geven.
-
De hoofdvraag is maar op één manier uit te leggen. Leg de vraag eens voor aan je begeleidende docent of klasgenoten. Hebben zij hetzelfde idee als jij?
-
Je profielwerkstuk moet op een bepaalde tijd af zijn. Gaat dat lukken? Misschien is je onderwerp wel zo groot en moet je zoveel onderzoeken, dat dat niet lukt. Probeer dan je onderwerp/hoofdvraag ‘kleiner’ te maken.
-
De hoofdvraag geeft meestal antwoord op vragen die beginnen met waarom, waardoor, hoe komt het dat of in hoeverre?
-
Na het formuleren van de hoofdvraag kun je een hypothese opstellen. Dat komt vaak voor bij werkstukken die gaan over onderwerpen die te maken hebben met de bèta-vakken. Een hypothese is een voorspelling over de uitkomst van je onderzoek. Wat verwacht je te vinden?
Een hoofdvraag kun je meestal niet in een keer beantwoorden. Daarom ga je deelvragen opstellen bij stap 3: Deelvragen maken.
Een hoofdvraag kun je meestal niet in een keer beantwoorden. Je zult waarschijnlijk meerdere aspecten moeten onderzoeken voordat je een antwoord hebt gevonden. Daarom is het belangrijk om deelvragen op te stellen. Elk antwoord geeft je weer een stukje van de puzzel.
Deelvragen verkleinen ook de kans dat je wat vergeet of over het hoofd ziet. Het opstellen van deelvragen kan je ook helpen om structuur aan te brengen in je onderzoek. Wat moet ik het eerst doen? Welke dingen zijn van elkaar afhankelijk? Diezelfde structuur kun je vaak ook gebruiken als hoofdstukindeling van je verslag.
- Bedenk wat je allemaal moet weten om de hoofdvraag te beantwoorden. De deelvragen moeten de hoofdvraag ondersteunen.
- Deelvragen zijn makkelijker te beantwoorden dan de hoofdvraag. Maar het zijn geen ja/nee-vragen!
- Maak bijvoorbeeld een mindmap.
- De deelvragen moeten (uiteindelijk) in een logische volgorde staan: chronologisch of oplopend in moeilijkheidsgraad.
- Het aantal deelvragen moet niet te groot zijn. Beperk je tot 5 á 7 deelvragen.
- De deelvragen geven vaak antwoord op wie, wat, waar, welke, wanneer, hoe, waardoor, waarvoor, waarmee enz.
Je hebt een onderwerp, een hoofdvraag en een aantal deelvragen. Nu ga je verder met bedenken hoe je antwoord op je hoofdvraag kunt krijgen: Stap 4, de voorbereiding.
Deze stap bestaat uit twee onderdelen: Het maken van een plan van aanpak en het bijhouden van een logboek.
Plan van aanpak
Je moet gaan bedenken hoe je antwoord op je vraag kunt krijgen. Je maakt daarvoor een plan van aanpak. Dit plan bestaat uit een onderzoeksplan, een tijdsplanning en een taakverdeling. Onderstaand leggen we elk onderdeel toe.
Onderzoeksplan
Je wilt aan de slag met het beantwoorden van de vragen. Hoe ga je dat doen? Wat ga je gebruiken? In het onderzoeksplan beschrijf je welke stappen je gaat zetten en welke onderzoeksmethode je gaat gebruiken. Ook hierbij kun je weer gebruikmaken van de structuur van je deelvragen. Je hebt die immers in een logische volgorde gezet. Maar: durf tijdens je onderzoek te veranderen! Je kunt bijvoorbeeld de deelvragen aanpassen.
Tijdsplanning
Je maakt een schema met wat je wanneer gaat doen. Werk je met twee of meer leerlingen, dan neem je hierin ook de taakverdeling op. Start door de begin- en einddatum in te vullen. In de weken daartussen moet je alle werkzaamheden verrichten. Het handigst is het als je een indeling per week maakt.
Neem vooral belangrijke momenten op: voortgangsbesprekingen met je docent, de inleverdatum van de eerste versie. Houd in je planning rekening met andere vakken, toetsweken, werk, hobby's en feesten.
Tijdens je onderzoek houd je je planning goed in de gaten. Gaat iets sneller of kost het juist meer tijd, pas je planning dan aan. Daarmee kun je goed in de gaten houden of je de eindstreep op tijd bereikt.
- Soms ben je afhankelijk van wat een ander groepslid doet. Houd daar ook rekening mee in je planning.
- Neem je planning over in je agenda! Houd het kort: maximaal 1 A4-tje is genoeg. Heb je iets afgerond, vink dat dan aan of streep het af.
In onderstaand filmpje krijg je in 6 stappen uitgelegd hoe je een goed (literatuur)onderzoek opzet.
Logboek
Een logboek kan dienen als input voor het procesverslag. Waarbij het logboek verschillende varianten kent. De meest eenvoudige vraagt naar het wat, wanneer, wie en de duur ("urenlogboek"). De meer uitgebreide versie biedt ook ruimte voor aantekeningen en vervolgstappen (zoals afspraken). Zoek vooral eens op Google, hier staan veel voorbeelden van logboeken.
In een logboek staan datum, tijd, plaats en verrichte werkzaamheden eventueel aangevuld met afspraken. Je logboek omvat ook niet meer dan één of twee A4-tjes. In het verslag kun je verwijzen naar je logboek.
Procesverslag
Een procesverslag is een verslag waarin je beschrijft hoe je onderzoek is verlopen, welke problemen je tegenkwam en welke oplossingen je daarvoor hebt gevonden. Je beschrijft hoe je de keuzes hebt gemaakt in je zoektocht naar juiste bronnen, welke onderzoeksmethode(n) je hebt gekozen en welke afwegingen je hierbij hebt gemaakt.
Nu ben je klaar om te starten met je onderzoek, stap 5!
Een onderzoek maakt altijd deel uit van je profielwerkstuk. Welke soorten onderzoek zijn er eigenlijk en welke methoden kun je gebruiken? Hoe kun je door gebruik te maken van goede zoekwoorden slim zoeken? Waar vind ik bronnen, maar ook hoe kan ik ze gebruiken?
Soorten onderzoek
Bronnenonderzoek doe je vaak als je een werkstuk maakt dat te maken heeft met de maatschappijvakken of een taal. Je doet literatuuronderzoek: je leest boeken, artikelen op websites of in tijdschriften etc.
- Databaseonderzoek doe je vaak als je een werkstuk maakt dat te maken heeft met de vakken economie, bedrijfseconomie, aardrijkskunde en wiskunde A. Je maakt gebruik van bestaande databestanden of gaat zelf gegevens verzamelen met bijvoorbeeld vragenlijsten.
- Proefondervindelijk onderzoek doe je vooral bij de bètavakken. Je doet zelf experimenten: je maakt zelf keuzes bij de opzet en uitvoering. Daarvoor raadpleeg je weer allerlei bronnen.
Onderzoeksmethoden
Je kunt één van de methoden kiezen, maar meestal gebruik je er meerdere om antwoord op je vragen te krijgen.
- Experiment: Een experiment kan een proefje zijn in een laboratorium, maar ook een testje op straat of op je sportclub.
- Enquête: Met een enquête kun je een groep mensen vragen stellen over een onderwerp, hun gedrag, hun voorkeuren, eigenschappen en gevoelens. Je kunt een enquête mondeling of digitaal afnemen.
- Interview: Met een telefonisch of straatinterview stel jij rechtstreeks vragen aan mensen. Bij een diepte-interview kun je een expert uitgebreid vragen stellen.
- Observatie: Observatie is kijken wat er gebeurt. Bijvoorbeeld het observeren van een klas schoolkinderen tijdens een nieuw spel.
Bronnenonderzoek
Voor het bronnenonderzoek hebben we een aantal aspecten voor je uitgelicht, zoals trefwoorden verzamelen, bronnen zoeken en het valideren en analyseren van de bronnen.
Trefwoorden verzamelen
Literatuur zoeken. Het lijkt zo makkelijk. Je typt je onderwerp in op de taakbalk van Google en daar heb je een miljoen pagina's die iets te maken hebben met je onderwerp. Dat ga je niet allemaal lezen en het meeste zal ook niets of maar een klein beetje met je onderwerp te maken hebben. Probeer eerst goede trefwoorden of een combinatie van trefwoorden te vinden. Daarmee voorkom je dat je door een hoop onnodige informatie moet werken.
Welke zoektermen gebruik je bij het zoeken naar literatuur? Hoe bedenk je die, hoe kom je aan goede zoektermen? In onderstaande filmpje van HanzeMediatheek geven we je enkele tips.
Bronnen zoeken
De online encyclopedie Wikipedia wordt door een hele community geschreven. Hierdoor komt het voor dat de informatie niet helemaal juist is. Gebruik Wikipedia dus niet als literatuur, maar als gereedschap voor het vinden van die literatuur of om je te oriënteren op je onderwerp. Onderaan de Wikipedia-artikelen vind je namelijk vaak een lijst met literatuur die is gebruikt voor het schrijven van het stuk. Die literatuurlijst geeft vaak een overzicht van boeken die veel worden gebruikt in het onderzoek naar dit onderwerp. Goede websites die je kunt inzetten zijn:
- Google Scholar = wetenschappelijke google
- DOAJ = Open Access Journals
- Delpher = Historische Nederlandse kranten
- KB Digitale bronnen = via de Koninklijke Bibliotheek
- CBS (statline / in de buurt) = Nederland in cijfers
- Centraal Plan Bureau (CPB) = (economische beleidsanalyse)
- Planbureau voor leefomgeving (PBL) = (ruimtelijke ontwikkelingen)
- Openbare Bibliotheek, schoolbibliotheek, universiteitsbibliotheek of de mediatheek van de Hanzehogeschool Groningen.
In onderstaand filmpje geven we je tips hoe je goed literatuur en informatie online kan zoeken.
Valideren bronnen
Waar je rekening mee moet houden tijdens je bronnenonderzoek is dat niet alle bronnen die je vindt juiste informatie bevatten. Vooral op internet staat een hoop onzin, dus kijk hiermee uit! Komt de informatie uit je bron voor in meerdere bronnen? Is de schrijver van de bron een bekende naam in zijn vakgebied? Komen de gegevens uit je bron voort uit een onderzoek? Twijfel je aan één van je bronnen? Vraag het iemand!
Analyseren
Heb je voldoende informatie gevonden? Kijk dan of je je daarmee je onderzoeksvraag kunt beantwoorden. Heb je niet genoeg informatie of zijn je bronnen toch niet betrouwbaar genoeg? Jammer, dan moet je verder zoeken. Noteer altijd de volledige gegevens van boeken, tijdschriften en sites in je bronnenlijst!
Ga nu verder met stap 6: het uitwerken.
Je hebt nu een heleboel informatie verzameld. En als je het goed hebt gedaan, kun je nu alle vragen beantwoorden. Alle puzzelstukjes vallen nu op hun plaats en je hebt het plaatje compleet!
Tekstplan
Begin met het maken van een tekstplan. Eigenlijk een soort inhoudsopgave met in een paar woorden wat je in de hoofdstukken en paragrafen wilt beschrijven. Je kunt hiervoor natuurlijk weer dezelfde structuur gebruiken als voor je onderzoeksvraag en je deelvragen. Het is gelijk een check of je alle vragen kunt beantwoorden of dat je nog meer materiaal moet verzamelen.
Opbouw profielwerkstuk
Meestal heeft het profielwerkstuk de onderstaande indeling, maar kijk goed welke eisen je eigen school stelt:
- Titelpagina: De titel moet kort, krachtig en pakkend zijn: minder dan 10 woorden. De lezer moet zin krijgen om te gaan lezen.
- Voorwoord: Dit is niet altijd verplicht, maar maakt je werkstuk wel persoonlijker. Je kunt bijvoorbeeld vertellen waarom je juist dit onderzoek hebt willen doen. Hier kun je ook als je dat wilt mensen bedanken voor hun hulp.
- Inhoudsopgave: Met alle hoofdstukken en bijlage in één overzicht.
- Inleiding: Met daarin korte uitleg over je onderwerp. Je vertelt de lezer wat het onderwerp is, waarom je het hebt gekozen, welke vragen je wilt beantwoorden en hoe je je onderzoek hebt uitgevoerd.
- Hoofdtekst met hoofdstukken: De hoofdstukken en paragrafen waarin je de uitwerking van je onderzoek beschrijft. Zorg ook hier voor titels die de 'lading dekken'. Gebruik alleen afbeeldingen als ze iets toevoegen aan je verhaal, niet om je werkstuk op te leuken.
- Conclusie: Het antwoord op je hoofdvraag.
- Literatuur- en bronnenlijst: Alle bronnen die je hebt geraadpleegd. Boeken: in alfabetische volgorde op achternaam van de schrijver. Tijdschriften: met titel, jaargang etc. Internetsites: met url en datum waarop je de pagina hebt bezocht.
- Eventueel bijlagen: Laat niet ál je verzamelde informatie zien. Gebruik alleen bijlagen als de informatie voor de lezer interessant is, maar te gedetailleerd of te veel om in de tekst op te nemen. Bijvoorbeeld verstuurde brief, vragenlijsten of een samenvatting van een interview.
- Procesverslag/logboek: Je beschrijft hoe je onderzoek is verlopen, welke problemen je bent tegengekomen en welke oplossingen je daarvoor hebt gevonden.
De HanzeMediatheek heeft een heel handig filmpje over hoe je een goede bronvermelding maakt.
- Maak actieve zinnen.
- Lees je tekst hardop als je vastloopt.
- Schrijf op wat je eigenlijk wilt zeggen en pas aan.
- Houd steeds het doel van je tekst en je publiek in je achterhoofd.
- Gebruik je eigen woorden: geen vaktaal of onnodig moeilijke woorden.
Reviseren
Een verslag schrijf je nooit in één keer. Voor je weer begint, lees dan nog even door wat je al hebt geschreven. Dan kun je makkelijker de draad weer oppakken. Misschien ontdek je dan ook wel dat je dingen niet helemaal duidelijk hebt opgeschreven.
Ben je helemaal klaar? Laat het dan een paar dagen liggen en lees het nog eens opnieuw. Doe dat hardop: dan hoor je het gelijk als zinnen niet goed lopen. Laat iemand die niets met je werkstuk te maken heeft de tekst lezen. Jij hebt de tekst al zo vaak gelezen, dat je dingen over het hoofd ziet. Dat heeft iedereen! Maar iemand die het voor het eerst ziet, vallen die dingen vaak wel op. Je kunt de tekst dan nog aanpassen.
Tja, de spellingscontrole spoort veel taal- en grammaticafouten op, maar niet alle! Bijvoorbeeld: je wilt 'week' schrijven, maar er staat 'wek'. De spellingscontrole vindt dat een normaal Nederlands woord en zal niet aangeven dat het niet klopt.
Je kunt nu de laatste stap zetten. Ga verder met stap 7: Presenteren.
Je profielwerkstuk is af! Dan is het tijd voor de presentatie van je onderzoek, aan je klasgenoten, docenten, misschien het bedrijf waarvoor je de opdracht hebt gedaan, ouders en andere belangstellenden.
Meestal wordt daar een PowerPoint of Prezi voor gebruikt. Maar er zijn natuurlijk veel meer mogelijkheden. Wat dacht je bijvoorbeeld van een website, een filmpje, een tentoonstelling, een posterpresentatie, een quiz voor je klasgenoten of een toneelstuk voor de hele school? Je moet natuurlijk wel rekening houden met de eisen die je school stelt, maar er is vaak veel meer mogelijk dan je denkt!
Vooraf
-
Gebruik niet teveel sheets
-
Zorg voor een goede opbouw: kop (inleiding) – romp (kern)– staart (conclusie)
-
Gebruik geen lange teksten op je sheets. Het publiek gaat de lange teksten lezen en luistert niet meer naar je.
-
Gebruik beeld- of geluidmateriaal: dat houdt de aandacht vast.
Tijdens het presenteren
- Test vooraf of alle apparatuur werkt
- Neem een 'spiekbriefje' met steekwoorden mee
- Spreek duidelijk en kijk het publiek aan
- Zorg dat je enthousiast overkomt
- Ga staan tijdens je presentatie
- Friemel niet aan je kleding, je haar, een gommetje of zo
- Zet je telefoon uit of leg hem weg
- Oefen je presentatie minstens twee keer, het liefst met publiek.
Heb je het werkstuk met een groepje gemaakt, ga dan ook samen presenteren. Zo kan ieder groepslid laten zien dat hij of zij een bijdrage heeft geleverd. Je moet wel goed afspreken wie wat zegt en hoeveel tijd je daarvoor nodig hebt.
Tot slot
Zorg dat je elkaars bijdrage kent! Als één van jullie niet aanwezig kan zijn bij de presentatie of niet meer weet wat hij of zij moet zeggen, kun je elkaar helpen en vervangen. Oefen de presentatie met elkaar!
Heel veel succes!
Ideeën voor je profielwerkstuk
Heb je nog geen onderwerp voor je profielwerkstuk? Misschien kunnen we je met onderstaande ideeën een beetje op weg helpen. We hebben ideeën op profielen geclusterd. Klik op onderstaande knop en bekijk de ideeën!
Feedback component
Hoe tevreden ben jij met de informatie op deze pagina?
Geef je mening
Bedankt voor je feedback. We gaan er mee aan de slag.