Onderwijs­vernieuwing: 'Niet elke opleiding hoeft hetzelfde jasje aan te trekken'

  • Nieuws
Studenten werken zelfstandig aan groepsproject 2023

Studeren bestond lange tijd uit het volgen van hoor- en werkcolleges, stagelopen en uiteindelijk het schrijven een scriptie of het maken van een afstudeeropdracht. Maar werkt die manier van onderwijs geven nog wel? ‘Nee’, zeggen steeds meer hogescholen, docenten en studenten. De wereld is immers veranderd en dat vraagt om andere vormen van onderwijs. Maar hoe maak je goed hoger onderwijs, dat toekomstbestendig is én aansluit bij de situatie op de arbeidsmarkt?

Tekst: Bart Breman

Annemarie Hannink, lid van het College van Bestuur van de Hanzehogeschool, kijkt uit het raam van haar kantoor. Ze heeft een prachtig uitzicht over de Zernike Campus. “De maatschappij is complexer geworden”, zegt ze. “Toekomstige generaties krijgen dus te maken met complexe en interdisciplinaire vraagstukken. Als onderwijsinstelling moeten we daarom veel gerichter gaan werken.”

In 2014 start de Hanzehogeschool met innovatiewerkplaatsen: leergemeenschappen waarin studenten, vanuit verschillende studierichtingen, samen met onderzoekers en mensen uit het werkveld aan verschillende projecten werken. Daarmee, is de gedachte, wordt het onderzoekend leren gestimuleerd en is er een directe link met de beroepspraktijk. “We willen dat elke Hanze-student in aanraking komt met de combinatie van onderwijs, onderzoek en beroepspraktijk”, zegt Hannink.

Vernieuwingen

Een innovatiewerkplaats is een vorm van ervaringsgericht leren of engaged learning. Niet alleen op de Hanzehogeschool wordt daarmee geëxperimenteerd, maar hogescholen in heel Nederland gaan er mee aan de slag. Bijvoorbeeld met de HILL-methode (High Impact Learning that Lasts), die in het voorjaar van 2023 landelijk in het nieuws komt. Het idee achter deze en vergelijkbare methodes is dat er geen hoor- of werkcolleges meer worden gegeven. In plaats daarvan wordt gewerkt met opdrachten uit de beroepspraktijk. Docenten coachen studenten tijdens workshops, waarin ze kennis kunnen opdoen.

Het invoeren van dit soort nieuwe onderwijsmethodes gaat niet zonder slag of stoot. Sommige studenten weten zich geen raad zonder begeleiding en docenten kunnen zich soms maar moeilijk vereenzelvigen met hun nieuwe rol. Een ander veelgehoord pijnpunt is dat nieuwe onderwijsmethodes door hogeschoolbesturen worden doorgevoerd, zonder dat er naar de zorgen van studenten of docenten wordt geluisterd.

Hannink knikt, ze kent de verhalen en ja, ook op de Hanzehogeschool wordt gewerkt met nieuwe onderwijsmethodieken. Zo werkt een aantal opleidingen bijvoorbeeld met opdrachten uit het bedrijfsleven en hebben hoorcolleges grotendeels plaatsgemaakt voor workshops. “Maar niet elke opleiding hoeft hetzelfde jasje aan te trekken”, vertelt Hannink. “Onze docenten weten welke leerroute het beste bij hun studenten past. Iemand die Toegepaste Psychologie studeert, heeft misschien wel heel andere leerbehoeftes dan iemand die Finance doet. Wel vinden we die leergemeenschappen belangrijk, net als onderzoekend leren en innoveren met de omgeving. Die elementen willen we dus overal terugzien.”

Workshops

De opleiding Technische Bedrijfskunde is zo’n opleiding waar het curriculum flink op de schop is gegaan. Sinds het afgelopen studiejaar hebben de hoor- en werkcolleges grotendeels plaatsgemaakt voor workshops. Docenten worden leercoach, kenniscoach of projectcoach genoemd. Ze geven geen colleges meer, maar begeleiden de studenten, die in teams werken aan opdrachten voor bedrijven uit de regio. “Officieel is het de bedoeling dat je niets aanbiedt”, vertelt Maryvonne Nieboer, docent en projectleider van het nieuwe curriculum. “Je geeft een opdracht en zegt ‘succes ermee. Als je ons nodig hebt, dan kom je maar’.” De theorie hierachter is dat studenten worden getriggerd om zelf informatie zoeken en relevante vragen leren stellen”, legt Nieboer uit. Ze is even stil. “Ik denk dat veel van de kritiek op deze methode daaruit voortkwam. Als je dat zó extreem doet, begrijpen studenten niet meer waar een school nog voor nodig is. En als je van niks weet, weet je ook niet wat je moet vragen. Daarom vonden we die vorm té los.”

Docent Derk Eising sluit zich daarbij aan. “Onze leerlingen komen meestal van het mbo of van de havo. Ze zijn heel andere vormen van onderwijs gewend en we moeten het nieuwe curriculum dus eerst opbouwen. Daarom nemen we ze in het eerste jaar bij de hand”, legt hij uit. “Gaandeweg kun je ze steeds verder loslaten, totdat je in het laatste jaar zegt: ‘Dit is wat je moet opleveren. Zoek een leuk bedrijf, zoek een mooie opdracht en ga maar aan de slag’.”

Om dat nieuwe systeem op te bouwen is er inmiddels een vaste weekstructuur aangebracht in het eerste jaar. “We beginnen met een weekstart en er zijn workshops op vaste dagen in de week, zodat studenten zich meer thuis gaan voelen bij hun opleiding”, vertelt Nieboer. “Maar, we starten ook direct met het toepassen van de theorie in praktijkopdrachten. Zo onthoud je de theorie nu eenmaal beter en snap je ook waaróm je iets moet doen. En als je snapt waarom je iets moet doen, onthoud je het ook weer beter.”

'Ze krijgen gewoon cijfers hier'

Derk Eising was leidinggevende bij een internationaal bedrijf en maakte een paar jaar geleden de overstap naar het docentschap. “Aan het begin gaf ik hoorcolleges in een zaal voor 120 mensen. Maar ik was al blij als de helft er was. Het was ook niet raar als maar 10 procent kwam opdagen”, vertelt hij over zijn eerste jaren als docent. “Tegenwoordig werk ik met groepjes studenten en zo goed als iedereen is er tijdens de contactmomenten.”

Het nieuwe curriculum is minder inhoudelijk, beaamt hij, maar het gaat wel meer om het toepassen van vaardigheden. “In het oude systeem begonnen studenten een paar dagen voordat ze een tentamen kregen met het stampen van de leerstof. Als ik ze een week later vroeg waar het tentamen over ging, wisten ze het al niet meer. Ik weet zeker dat ze meer leren van het maken van een offerte voor een bedrijf, dan dat ik ze acht weken lang sommetjes laat maken en daar een tentamen over afneem.”

Hoe anders het nieuwe curriculum ook is, sommige zaken blijven hetzelfde. Vanachter haar bureau wijst Maryvonne Nieboer op een flinke stapel papier. “Ik was bezig met beoordelen van opdrachten. Een aantal studenten heeft niets ingeleverd en ze zijn ook niet komen opdagen bij hun criteriumgericht interview (een gesprek waarin studenten de resultaten van hun opdracht presenteren).” Ze haalt haar schouders op. “Dus dat wordt een onvoldoende.” Dan, met een glimlach: “Ze krijgen gewoon cijfers hier.”

Half-half uitgelegd

Vera Heidekamp is één van de twee vrouwelijke studenten aan de opleiding Technische Bedrijfskunde. Ze stroomde ze door vanuit het mbo en haar eerste jaar verliep niet zonder slag of stoot. Want die vaste weekstructuur ervaarde ze aan het begin van het studiejaar nog niet als zodanig, vertelt ze. “Toen kreeg je voor mijn gevoel gewoon de opdracht en moest je alles zelf uitzoeken.” Zelf kon ze terugvallen op de ervaringen van haar vorige opleiding, maar ze zag veel van haar medestudenten flink worstelen met het nieuwe curriculum. “Als je net van de havo komt ben je gewend om naar een docent te luisteren. Zonder duidelijke instructies weet je echt nog niet waar je moet beginnen.”

Bij het zoeken naar een bedrijf om een praktijkopdracht uit te voeren ging het mis, vertelt Heidekamp. Omdat het niet lukte om een bedrijf te vinden, kwam ze samen met drie medestudenten terecht in het bedrijf waar haar vader werkt. “We kregen een half A4’tje met opdrachten en daar konden we helemaal niks mee.” Ook voor haar vader werd niet duidelijk wat de bedoeling van de opdracht was. Ze lacht even. “Het is een leuke opleiding, zeiden mijn vader en ik tegen elkaar, maar het is allemaal maar half-half uitgelegd.” 

“Bij de opleiding heb ik aangegeven dat het zo niet werkte”, gaat Heidekamp verder. Er volgden gesprekken en in de loop van het jaar ontstond die duidelijke structuur en kwam er meer begeleiding voor de studenten. “Nu is er twee tot drie keer per week een workshop, waarin je vragen kunt stellen”, vertelt Heidekamp. “De projectcoaches kijken naar je voortgang, ze geven je feedback en aan het einde van de week lever je de opdrachten in. Dat is een fijne structuur voor iedereen.”  

Heidekamp en andere eerstejaars werden door de opleiding gevraagd naar hun ervaringen met het nieuwe curriculum. Ze lacht: “Ik heb meteen een paar A4’tjes volgeschreven.” Naast haar feedback over de structuur en begeleiding, noteerde ze ook het nodige over de beoordelingscriteria. “De ene docent beoordeelt dezelfde opdracht bijvoorbeeld strenger dan de andere”, vertelt ze. Ook kan het lastig zijn om individueel beoordeeld te worden op basis van groepsopdrachten. “Maar als je studenten verplicht om een portfolio bij te houden, kun je zien hoe iemand zich ontwikkelt”, zegt Heidekamp. “Dan krijg je niet alleen een goede indruk van de groep, maar ook van het individu.”

Toch meer tentamens

Voor Lars van der Meer verliep zijn eerste jaar Technische Bedrijfskunde heel soepel, vertelt hij met nauwelijks verhulde trots. Hij heeft alle vakken gehaald en zijn propedeuse heeft hij zo goed als binnen. Maar, ook dat was niet vanzelfsprekend. Hij begon al eens met de opleiding in het oude curriculum. “Dat was alleen maar tentamens maken”, verzucht hij. Na een half jaartje schreef hij zich weer uit. Toen hij hoorde dat het onderwijssysteem op de schop zou gaan, besloot hij een nieuwe poging te wagen. “De lesstof en het kennisgebied lagen me wel, alleen al die tentamens niet.”

Het nieuwe curriculum richt zich veel meer op de werkpraktijk, vertelt Van der Meer. “In de workshops krijg je bijvoorbeeld les in feedback geven, vergaderen en debatteren.” Van der Meer is erg te spreken over de groepsopdrachten. Waar ze vroeger door een docent werden verzonnen, gaan studenten nu met een vraagstuk van een écht bedrijf aan de slag. “Je onderzoekt van alles, je schrijft een veranderplan en geeft advies. Je weet meteen waaróm je iets moet leren en wat je er na je studie mee kunt doen.”

Door meteen bij een bedrijf aan de slag te gaan leer je het meest, vindt Van der Meer, maar die kennis moet wel inzichtelijk worden gemaakt. “We hebben dit jaar maar twee tentamens gehad en als er iets meer zouden zijn, kun je wel beter je eigen kennis laten zien. Dat, in combinatie met de beroepsproducten en de criteriumgerichte interviews, geeft goed beeld van hoe iemand zich persoonlijk heeft ontwikkeld,” vertelt hij.  

Maar, veel tentamens hoeven er wat hem betreft natuurlijk niet te komen. “Hbo-studenten zijn nu eenmaal meer op de praktijk gericht,” zegt hij. “Universitaire studenten kunnen iets makkelijker leren: dat echte blokken, zeg maar.”

Weer terug naar stampen uit een boekje?

Aan het eind van het studiejaar wordt de balans opgemaakt. De belangrijkste les lijkt te zijn dat nieuwe vormen van onderwijs heel goed kunnen werken, zo lang je maar luistert naar de zorgen van studenten en docenten en bereid bent om aanpassingen te doen, desnoods in het lopende studiejaar. “We zijn best extreem naar dit nieuwe onderwijssysteem gegaan”, vertelt Derk Eising, “en dan loop je tegen dingen aan. Je kunt wel alle lesstof in workshops stoppen, maar soms is het efficiënter om het via een hoorcollege aan te bieden. En je kunt ook best een paar tentamens geven.” Het individuele portfolio, dat Vera Heidekamp voorstelde, gaat er trouwens ook komen. “En wat er in staat zal ook worden meegenomen in de beoordelingen”, vertelt Eising.

Onderwijsvernieuwing is een proces van vallen, opstaan en weer doorgaan, beaamt Annemarie Hannink en ze buigt zich over de vergadertafel. “Wat moeten we anders? Weer terug naar het stampen uit een boekje?” Ze kijkt naar het campusterrein, waar talloze studenten lopen en fietsen. “Ik dacht het niet."

Interessegebieden

  • Onderwijs en Opvoeding